'De dokters zeiden dat mijn arm geamputeerd moest worden. Mijn moeder reageerde dat ze mij dan beter zouden doden.’ Shilpi (18) was nog een kind toen op 24 april 2013 fabriekscomplex Rana Plaza instortte. Ze werkte al vanaf haar twaalfde in de sector, noodgedwongen, om geld te verdienen om rond te komen. Acht maanden later gebeurde het ergste.
De dag voor het ongeluk werd het gebouw een paar uur ontruimd, omdat er barsten waren in de structuur. Maar daags nadien moesten de arbeidsters, tegen hun wil om, het werk hervatten. De fabrieksbazen dreigden hun loon in te houden als ze dat niet deden.
‘Ik werd naar binnen geduwd en ging noodgedwongen aan het werk’, getuigt Shilpi. ‘Plots voelde ik de grond onder mijn voeten verschuiven, precies een aardbeving. Ik dacht dat alle gebouwen in Bangladesh ingestort waren. Ik wou weglopen, weg van mijn naaimachine, maar viel neer en kon me niet meer bewegen.’
‘Drie dagen zat ik vast onder het puin. De reddingswerkers konden mij er niet eerder uithalen: mijn arm zat geklemd en zodra ze mij zouden redden, zou het dak instorten en zouden mijn collega’s bedolven worden.’
‘Na mijn uiteindelijke bevrijding vreesden de dokters voor mijn leven. Ze zeiden dat ik enkel kans maakte als ze mijn arm amputeerden. Na heel lang aarzelen stemde mijn moeder, die eerst verkondigde dat ik beter dood zou zijn dan zonder arm door het leven te gaan, in met de operatie. Zonder mij daar iets van te vertellen.’
‘Plots werd ik wakker zonder linkerarm. Ik huilde tranen met tuiten, wou vertellen dat ik pijn had, maar ik mocht mijn mondmasker niet afdoen. Toen ik dat toch deed, hebben ze mij dagenlang vastgebonden. Ik heb lang gedacht dat ik nooit nog het ziekenhuis zou mogen verlaten.’
Shilpi is een van de ruim 2000 gewonden die de instorting van Rana Plaza overleefde. 1138 andere kledingarbeiders lieten daarbij het leven. De grootorde van die cijfers veroorzaakte een schokgolf in heel de wereld.
Wil jij ook een tweede Rana Plaza ramp voorkomen? Teken nu voor cleane kleren en kijk bij Doe Mee om nog meer actie te ondernemen.
(c) Interview: Sarah Vandoorne